De polder Mastenbroek beslaat ongeveer alle gronden tussen de IJssel en het Zwartewater van Frankhuis tot het Ganzendiep toe en heeft een oppervlakte van 8888 bunder. De gronden behoorden oudtijds tot de uitgestrekte marke van Salland. In 1363 werden de nog onverdeelde gronden op gezag van bisschop Jan van Arkel verdeeld. De erfgenamen of medegerechtigden kozen een verdelingscommissie en de landmeter Frederik Stoyveken bracht een verdeling aan in blokken en slagen. Bovendien heeft deze de onderhoudsplicht van dijken, wegen, weteringen en bruggen over de verschillende percelen verdeeld en te boek gesteld in de volgorde, waarin deze door de dijkgraaf en de heemraden moesten worden geschouwd. Wat in 1364 aan niemand werd toegeslagen werd in 1365 verkocht. Aangenomen moet worden, dat reeds eerder een gedeeltelijke verkaveling tot stand gekomen moet zijn en ook, dat de bedijking in 1364 was voltooid, terwijl in 1390 dijkrecht verkregen werd. Uit de alhier aanwezige bescheiden blijkt, dat eeuwen achtereen het bestuur over de polder als volgt was samengesteld: De drost van Salland, voorzitter, 4 gedeputeerden van Kampen, 4 van Zwolle, 2 van Hasselt, 2 van Genemuiden en de schout van Zwolle. In 1795 werd onder de drang der omstandigheden gereorganiseerd. Het bestuur werd samengesteld uit 15 personen; bij verkiezing 10 leden uit de geërfden en 5 personen, t.w. 1 uit de provincie en 1 uit de steden Kampen, Zwolle, Hasselt en Genemuiden. Uit deze personen werd een voorzitter en een secretaris gekozen. De hier beschreven archiefstukken vormen niet het archief van de polder Mastenbroek. Kampen, ontstaan uit de grote Sallandsche mate en daardoor medegerechtigd in Mastenbroek, had haar gedelegeerden in het polderbestuur. Deze vormden een eigen archief. Met uitzondering van de aanwezige resoluties bestaat het alhier aanwezige hoofdzakelijk uit afschriften