Uw zoekacties: Stadsbestuur Kampen, 1251-1813

00001 Stadsbestuur Kampen, 1251-1813

beacon
 
 
Inleiding
Inrichting van het stedelijk bestuur vóór 1519
00001 Stadsbestuur Kampen, 1251-1813
Inleiding
Inrichting van het stedelijk bestuur vóór 1519
Wanneer Kampen zal zijn ontstaan, is niet bekend. Sommige schrijvers nemen aan, dat Kampen reeds in de achtste eeuw bestond, terwijl anderen zich uitspreken voor de elfde eeuw. Wegens het ontbreken van historische bronnen bestaat hieromtrent geen voldoende zekerheid. Zeker is, dat Kampen voor het eerst vermeld wordt in 1227. Men neemt aan, dat de stad omstreeks 1230 stadsrechten moet hebben ontvangen, hetgeen bepaalde konsekwenties zal hebben gehad ten aanzien van de bestuursinrichting.
Welke invloed de schout heeft gehad op de bestuurszaken, kan men slechts gissen. Het blijkt, dat hij in de dertiende eeuw betrokken was bij de buitenlandse politiek van de stad. In 1305 en volgende jaren vernemen wij niets meer omtrent zijn medewerking in politieke zaken. Aanvankelijk zal hij zijn aangesteld door de bisschop van Utrecht, doch dit benoemingsrecht moet reeds vrij vroeg zijn overgegaan op de drost van IJsselmuiden, eveneens een ambtman van de bisschop.
Merkbaar is een streven van de stad zich aan de invloed van de drost te onttrekken. Dit leidde ertoe, dat steeds meer werkzaamheden aan de bemoeiingen van de schout onttrokken werden. Tenslotte werd hij een stedelijk ambtenaar, die met twee keurnoten voor gasten en vreemdelingen de bank spande in pandzaken. Voorts arresteerde hij verdachten en vóór het jaar 1475 en misschien ook nog korte tijd daarna was hij tevens aanwezig bij de openbare terechtstellingen, waarvan de drost van IJsselmuiden de voordelen trok. Noch over burgers en inwoners en hun goederen, noch over de goederen van vreemden bezat hij enig gericht, jurisdictie of rechtsdwang.
De stad, die reeds in de veertiende eeuw medezeggenschap op de schoutskeuze had weten te verkrijgen en dit steeds uitbreidde, wist in 1613 de drost van IJsselmuiden het recht van aanstelling te ontnemen. Het oudste raadslid trad voortaan als „verwalter" op. Van 1533 tot 1613 was de schout van Kampen tevens schout van Kamperveen.
Hoe de eerste tientallen jaren na de vermoedelijke verlening van het stadsrecht de bestuursinrichting zal zijn geweest, is niet bekend. In de dertiende eeuw worden schepenen en raden genoemd, maar hoe de onderlinge taakverdeling was, is moeilijk na te gaan. De besluiten gingen aanvankelijk alleen van schepenen uit, doch in de veertiende eeuw besluiten schepenen en raden samen. Waarschijnlijk oefenden oorspronkelijk de raden toezicht uit op de uitvoering van wetten en keuren door schepenen en waren zij aanwezig bij de beraadslagingen over stads-zaken. Het verschijnsel doet zich voor dat de raden zich hoe langer hoe meer met de schepenen assimileren. Na de hervorming ontstond het College van Schepenen en Raden, ook wel Magistraat genoemd, dat de gehele regeringsmacht bezat en waarvan de leden de persoonlijke titel van burgemeester voerden.
Het aantal schepenen en raden is aanvankelijk moeilijk te bepalen, aangezien vóór 1475 geen regeringslijsten zijn aangelegd. Uit toevallige gegevens valt af te leiden, dat zowel in 1331 als in 1336 het totale aantal schepenen en raden 24 bedroeg. Sedert 1475 worden steeds 12 schepenen en 12 raden genoemd, zodat moet worden aangenomen, dat deze getalsverhouding reeds in de eerste helft van de veertiende eeuw bestond. Sedert 1475, wanneer de regeringslijsten beginnen, blijken de schepenen en de raden elk jaar om te wisselen, zodat de schepenen van het ene jaar het volgende jaar raad zijn en andersom. Van een keur door een gezworen gemeente of door het volk blijkt niets. De gebruikelijke vraag of de zittende schepenen de keur zullen verrichten dan wel het volk, is geworden tot een formaliteit. „Soe loept dat volk thus eten", zegt een vijftiende eeuwse ordinarius.
De schepenen van Kampen oefenden zowel de hoge als de lage jurisdictie uit. De Lage Bank werd gespannen door de twee schepenen, die bij toer-beurt gedurende een maand het dagelijks bestuur vormden en de „burgemeesters inder tijd" werden genoemd. De Lage Bank was belast met de voluntaire jurisdictie. Tevens werden vergrijpen tegen stadskeuren en klachten tegen burgers behandeld. In moeilijke zaken mocht de Hoge Bank gehoord worden, terwijl te allen tijde de partijen recht van appèl hadden op de Hoge Bank. De Lage Bank werd gespannen op maandag, woensdag en vrijdag, met uitzondering van de feest- en heiligendagen. De Hoge Bank, waarin het voltallige schepencollege zitting had, werd dinsdags voor stadszaken, donderdags voor gasten en vreemden onderling en tegen burgers, zaterdags voor burgers tegen burgers gespannen. Hoger beroep was niet mogelijk. Sedert 1309 bezat de stad het recht misdaden, die aan lijf en leden gingen, te richten en sedert 1499 mocht men ballingen en misdadigers tot één mijl buiten de stad vangen. De burgers mochten volgens een privilege van 1302 in burgerlijke zaken niet voor een geestelijke rechtbank worden gedaagd.
Hoewel van een jaarlijkse keur van schepenen en raden - in vroeger eeuwen mogelijk bestaan hebbend - in de praktijk niets terecht kwam, blijkt van tijd tot tijd de burgerij in de oorkonden genoemd te worden, hetgeen op een zekere mate van volksinvloed zou kunnen duiden. In 1293 is sprake van „scultetus, scabini, consules et universitas civitatis Campensis". In 1302 spreekt men van "aliorum bonorum virorum quos (nos scabini) ad hoc sumpsimus". In latere oorkonden treft men herhaaldelijk een ,,communitas Campensis" aan. Sommige schrijvers stellen deze communitas gelijk met de gezworen gemeente en leiden uit het al of niet genoemd worden in oorkonden de min of meerdere mate van volksinvloed af. De situatie is echter enigszins anders. Toen de raden hoe langer hoe meer één werden met de schepenen en tenslotte gingen meeregeren, ontstond de gewoonte bij belangrijke zaken een aantal burgers bij de beraadslagingen te betrekken. Waarschijnlijk is dit een overblijfsel uit de tijd, dat in de zoveel kleinere stad de gehele meerderjarige mannelijke bevolking werd opgeroepen. Deze burgers, in getal variërend van 20 tot 60 personen, werden gezworenen genoemd omdat zij onder ede beloofden het genomen besluit te zullen handhaven. Dezelfde personen vinden wij geregeld vermeld in de lijsten van hen "qui concesserunt pecuniam". Het waren dus de kapitaalkrachtige burgers, die representatief werden geacht voor de gehele burgerij en die in gewichtige aangelegenheden moeilijk gepasseerd konden worden. In de oorkonden duiken zij dan op als "communitas Campensis".
De gezworen gemeente, het uit de vier stadsespels gekozen college van „volksvertegenwoordigers", gelijk men zich in de patriottentijd gaarne noemde, is eerst in 1373 ontstaan. In dat jaar vinden wij voor het eerst 24 gezworenen vermeld, die espelsgewijs gerangschikt zijn. Daarnaast ziet men echter tot 1395 andere gezworenen "opten huus" verschijnen en besluiten bezweren; dit vermoedelijk, omdat in het zomerseizoen geen voldoende aantal gezworenen thuis was wegens de zeevaart. In 1366 werd bepaald, dat de kerkmeesters „evenals de schepenen" thuis zouden blijven. Door de toenemende rijkdom zullen ook hoe langer hoe minder gezworenen zelf gevaren hebben, zodat omstreeks 1400 de gezworen gemeente de opgeroepen gezworenen geheel verdrongen heeft. De werkzaamheden van de gezworen gemeente waren weinig omvattend. Langzamerhand werd het regel, dat haar goedkeuring vereist was in financiële aangelegenheden, veranderingen van het stadsrecht en kwesties rakende oorlog of vrede. Zaken dus, waarover oudtijds de burgerij en daarna de opgeroepen gezworenen zullen zijn geraadpleegd. Wanneer in het college van schepenen en raden vacatures ontstonden, werden de nieuwe leden door de gezworen gemeente ingekozen.
Onder de gezworen gemeente stond nog een Kleine Gemeente, waarvan de oudste naamlijst van 1451 dateert en waarvan het aantal leden tot 1519 wisselt. De leden werden waarschijnlijk uit de gilden gekozen en waren over het algemeen uit minder aanzienlijke families dan de leden van magistraat en gezworen gemeente. Van invloed op de stadszaken blijkt niets. Wellicht werd de Kleine Gemeente gehoord bij zaken het gildewezen betreffende en oefende zij enige invloed uit op het financiewezen.
Aangezien de leden van Gezworen- en Kleine Gemeente voor het leven benoemd werden en ook de schepenen en raden nimmer werden vervangen, vond weinig doorstroming plaats, waardoor het stadsbestuur ontaardde in een oligarchie. Reeds in de veertiende eeuw oefenden schepenen en raden hun ambt min of meer beroepshalve uit en werd het gewoonte, dat rijke jongelingen de magistratuur als loopbaan kozen, waardoor zij volkomen van de handel vervreemdden. Wij zien hen in luttele jaren de Kleine en Gezworen Gemeente doorlopen en met voorbijstreving van anderen, die reeds twintig of meer jaren als gemeentsman dienst doen, vlot in de magistraat gekozen worden. Een groeiende ontevredenheid was daar het gevolg van.
Inrichting van het stedelijk bestuur 1519-1580
Inrichting van het stedelijk bestuur na 1580
Geschiedenis van het archief en inventarisatie
Afkortingen
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1251 - 1813
Omvang:
120 m.
Openbaarheid:
Ja.