Uw zoekacties: Stadsbestuur Kampen, 1251-1813

00001 Stadsbestuur Kampen, 1251-1813

beacon
 
 
Inleiding
Inrichting van het stedelijk bestuur vóór 1519
Inrichting van het stedelijk bestuur 1519-1580
Inrichting van het stedelijk bestuur na 1580
Geschiedenis van het archief en inventarisatie
00001 Stadsbestuur Kampen, 1251-1813
Inleiding
Geschiedenis van het archief en inventarisatie
De opbouw van het archief der stad Kampen vertoont zekere overeenstemming met die van andere middeleeuwse steden. Ook hier doet zich het bekende verschijnsel voor, dat aanvankelijk de administratie van de meest uiteenlopende zaken werd gehouden in een stadboek en dat langzamerhand verschillende zaken werden afgesplitst en in afzonderlijke registers opgenomen. Het oudste stadboek begint in 1316, doch schijnt een voorganger te hebben gehad, het z.g. Liber Vetus. Over de oudste ordening van het archief is weinig bekend. In het Liber Diversorum C komt op fol. 86 een vijftiende eeuwse „inventarum de litteris oppidi" voor, waaruit blijkt, dat de charters geordend waren in laden volgens een topografische indeling, als Salland, Holland, Vlaanderen enz. In 1541 kreeg Mr. Reyner Bogherman van Dockum, secretaris der stad, opdracht de stadsrechten, statuten en privileges in een register te verzamelen, aangezien deze verstrooid lagen in registers en brieven, waardoor het overzicht ten ene male ontbrak.
Bogherman bood in 1542 een repertorium aan *  , dat een overzicht geeft van de voornaamste "privilegiën, rechten, statuten, plebiciten, willekoren, overdrachten, usancien ende gebruken". Het belangrijke van dit register is, dat men de aanwezigheid van registers en charters kan controleren. Tevens blijkt, dat de namen, die bepaalde registers dragen, vroeger anders waren. Foliant I en II, zoals zij in het Register van Charters en Bescheiden worden aangeduid, heten in werkelijkheid Liber Diversorum C en D. Deze Libri Diversorum zijn samengesteld uit een aantal ongelijksoortige losse stukken, die waarschijnlijk in het begin van de zestiende eeuw, althans vóór 1542, bijeen zijn gebonden. De benamingen Foliant I en II zijn ontstaan in de negentiende eeuw. Waarschijnlijk zijn zij bedacht door Molhuysen in verband met de uitgave van het Register van Charters en Bescheiden. In dit verband is het goed er op te wijzen, dat ook het stadboek genaamd „Oudste Foliant", waarover in 1955 een gedeeltelijke publicatie verscheen *  , oorspronkelijk niet zo geheten heeft. In de oude stukken wordt dit register „onse boec" of „dat boeck mit der sloetele" genoemd, naar het watermerk in de vorm van een sleutel. Ook F. A. S. A. baron van Ittersum, die in 1859 een rapport uitbracht over het archief van de stad Kampen, noemt de naam „oudste foliant" niet. Hij beschrijft het register als "1 volumen zonder titel in folio. 1320".
Van de zorg, waarmede de archieven in het verleden werden omringd, hebben wij geen al te gunstige indruk gekregen. Zowel in 1563 *  als in 1779 bleek het nodig stappen te ondernemen om archiefstukken, welke ten huize van de stadssecretaris waren achtergebleven, terug te verkrijgen. In 1919 was de gemeente Kampen genoodzaakt een aantal charters, welke in de boedel van de archivaris Nanninga Uitterdijk waren achtergebleven, van de erfgenamen terug te kopen. Op het einde van de vorige eeuw werd door bemiddeling van de toenmalige Rijksarchivaris in Gelderland het cartularium van privileges, dat na veel omzwervingen bij hem terecht was gekomen, terug ontvangen. In 1957 werd een grote hoeveelheid stukken geschonken door Mevrouw Kymmel te Roden. Deze stukken bevonden zich in het huis Mensinghe en waren daar waarschijnlijk via het geslacht Gansneb gent. Tengnagel terecht gekomen. Onder deze stukken bevonden zich caterns met vijftiende eeuwse minuten van uitgaande brieven, die de aanwezige reeks completeerden.
Over de verdere lotgevallen van het archief tasten wij in het duister. In 1543 brandde het Oude Raadhuis ten gevolge van onvoorzichtig stoken af, waarbij archiefstukken verloren gingen. In 1562 gaven de steden Elburg en Hasselt een getuigenis af, dat in 1543 bij de brand in de schepenkamer te Kampen belangrijke privileges en andere geheime stukken verloren waren gegaan.
Wij hebben de indruk, dat de Kamper vroede vaderen deze getuigenis uit politieke overwegingen hebben gevraagd, aangezien aan de hand van de 15e eeuwse inventaris in het Liber Diversorum C en het repertorium van Bogherman blijkt, dat de charterverzameling bijna geheel compleet is. Waarschijnlijk zijn bij de brand slechts minder belangrijke stukken, die in de schepenkamer zelf bewaard werden, verdwenen. De charters immers waren geborgen in de schepentoren. Dit torenvertrek was en is afgesloten door een zware ijzeren deur, afkomstig van de stins Voorst, welke in 1362 door de bisschop c.s. werd veroverd. De deur werd als krijgsbuit door de Kampenaren medegenomen en doet sindsdien dienst als brandvrije afsluiting van de schepentoren.
Ook in latere jaren valt weinig te vernemen over de archieven van de stad. Op 20 april 1806 bood de vroegere secretaris van Kampen J. A. de Mist een index aan op de resoluties en apostillen van schepenen en raden over de jaren 1550-1560. Hij ontving daarvoor een zilveren schenkblad met het wapen van Kampen en werd tevens benoemd tot honorair secretaris van de stad. Op 20 april 1818 bood hij het tweede deel van de index, bevattende de jaren 1650-1700, aan en ontving ditmaal niets. Een verbreid misverstand is, dat De Mist het archief van Kampen ordende en daarvan een inventaris vervaardigde. Dit is niet juist. Wel zond hij het stadsbestuur op 15 maart 1819 een geschrift toe, doch dit is in feite niets meer dan een afschrift van een gedeelte van het repertorium van Bogherman.
Het is zelfs de vraag, of De Mist het archief ooit in zijn geheel gezien heeft. Er zijn namelijk aanwijzingen, dat het belangrijkste en oudste gedeelte een tijdlang ondergedoken is geweest. Toen in 1804 Van Wijn, archivaris der Bataafse Republiek, een ambtelijk bezoek aan Kampen had gebracht, rapporteerde hij, dat „de archieven weinig bijzonder belangrijks" bevatten. Bij missive van 14 juli 1827 nr. 167 berichtte het gemeentebestuur aan de Gouverneur van Overijssel: "dat deze stad niet in het bezit is van eenige archieven van veel aanbelang, alzoo door een brand van het Raadhuis het grootste deel derzelve is verloren geraakt. Die zich nog alhier bevinden zijn berustende op het Raadhuis, maar bevinden zich niet in die staat van orde, welke geschikt is om dieswegens eenige opgave aan het oogmerk voldoende te kunnen doen. Zij bestaan hoofdzakelijk uit de handelingen der Hanzesteden en Provinciale afgevaardigden, die dan ook als meerder bekend mindere bijzondere waarde hebben". Toen in 1830 Mr. F. A. S. A. baron van Ittersum toestemming kreeg om nasporingen te doen in het oud archief, stelde hij vast, dat de stukken te verdelen waren in twee groepen, namelijk het archief van de Secretarie en dat van de Geestelijke Secretarie. Van een hoogbejaard persoon vernam hij, dat volgens een overlevering zich nog ergens een Geheime Secretarie moest bevinden in de toren van het Oude Raadhuis, welke met drie deuren gesloten was en waarvan de sleutels niet meer te vinden waren. Van Ittersum verschafte zich toegang tot de toren en vond daar een „allerbelangrijkste verzameling charters met fraaie, ongeschonden, uithangende zegels". Tijd om de stukken te beschrijven was er niet, want reeds was de Belgische Opstand uitgebroken, die hem noodzaakte naar het slagveld te snellen.
Op 24 augustus 1837 bracht Mr. J. van Doorninck, rijksarchivaris in Overijssel, een rapport *  uit over het archief van de stad Kampen. De rijksarchivaris verdiept zich echter minder in de hoedanigheden van het archief dan wel in de roemruchte historie van de aloude hanzestad en merkt slechts op, dat het archief zeer zeker de moeite waard is en dat het alleszins aanbeveling verdient een archivaris aan te stellen.
Op 23 februari 1842 werd door de Raad als zodanig benoemd Mr. Johan Christiaan Bijsterbos, advocaat te Kampen, die 14 februari 1843 beëdigd werd en deze functie bekleedde zonder daarvoor bezoldiging te ontvangen. In verband met zijn benoeming tot lid van de Gemeenteraad werd hem bij raadsbesluit van 21 oktober 1851 eervol ontslag verleend, onder bepaling dat hij zijn werkzaamheden ten archieve zou mogen voortzetten. Hoe lang hij aldus werkzaam bleef is niet bekend.
In 1857 wilde het stadsbestuur een grote hoeveelheid stukken vernietigen. Gelukkig ontmoette de secretaris der stad toevallig in Zwolle de eerder genoemde baron van Ittersum, die tot voorzichtigheid maande en aanbood de stukken te schiften. Dit werd toegestaan en op 20 maart 1859 bood Van Ittersum het resultaat van zijn archiefarbeid *  , zijnde een chronologische opgave van de voornaamste archivalia, het dankbare College van B. en W. aan. Bij raadsbesluit van 3 november 1859 werd hem het Grootburgerschap van Kampen en een geschenk in zilver aangeboden. Welke stukken Van Ittersum vernietigde blijkt niet. Vermoedelijk werd een hoeveelheid 18de en 19de eeuwse stukken opgeruimd. Een winstpunt is echter, dat de oudste registers en de charters behouden bleven. Van Ittersum loofde het archief van Kampen zeer en drong tevens aan op het benoemen van een archivaris. Als zodanig werd bij raadsbesluit van 6 december 1859 nr. 11 tijdelijk aangesteld Ds. P. C. Molhuysen, emeritus predikant der Ned. Hervormde gemeente te Deventer, die 1 mei 1860 zijn werkzaamheden begon. Molhuysen overleed reeds op 5 april 1864. In zijn korte ambtsperiode heeft hij echter veel bijgedragen tot de openbaarmaking van de oudste archiefstukken door de bewerking van de eerste drie delen van het Register van Charters en Bescheiden. De verschijning van dit register betekende een doorbreken van het stelsel van geheimhouding, dat eeuwenlang de archieven gesloten had gehouden.
Na Molhuysen werd Mr. J. C. Bijsterbos, voorheen griffier der Staten van Overijssel, voor de tweede maal archivaris. Hij werd aangesteld bij raadsbesluit van 26 april 1865 en vervulde zijn functie wederom zonder daarvoor een jaarwedde te ontvangen. Voor de beoefening van de gewestelijke geschiedenis van Overijssel is hij van betekenis geweest en hij gaf de stoot tot oprichting van de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Bij raadsbesluit van 31 mei 1870 nr. 19 werd Bijsterbos eervol ontslagen. Gedurende korte tijd (1 juli 1871 - 1 juni 1872) was Mr. J. A. Hofkes archivaris.
Op 5 november 1872 benoemde de Raad met ingang van 1 januari 1873 Mr. J. Nanninga Uitterdijk, voordien advocaat te Den Horn, tot archivaris. De rijksarchivaris Van Doorninck had tot deze benoeming geadviseerd. Diens verwachtingen, dat Nanninga Uitterdijk zich een goed publicist zou betonen, iets dat bij de aanstelling zeer belangrijk werd geacht, heeft deze niet beschaamd. Toen hij op 27 januari 1919 overleed bleek hij ongeveer 300 publicaties, variërende van "Het gebroken been van Mr. A. H. ten Oever" tot de "Geschiedenis van de voormalige Abdij der Bernardijnen te Aduard" te hebben nagelaten. Voor de tegenwoordige archivaris, van wie heel andere werkzaamheden worden verwacht dan publiceren, lijken dit sprookjesachtige toestanden. Maar Nanninga Uitterdijk deed meer. Hij wist zijn praktijk als advocaat en procureur gaande te houden, gaf les aan de H.B.S., vervaardigde de delen IV tot IX van het Register van Charters en Bescheiden en deed tevens het archief een algehele verandering ondergaan. Het depot werd in 1888 overgebracht van het Nieuwe naar het Oude Raadhuis, waar voorheen het kantongerecht en de griffie daarvan, later de Kamer van Koophandel en Fabrieken gehuisvest waren. Het oudste archief met de charters bleef in de schepentoren. Onder Nanninga Uitterdijk heeft het beruchte systeem, waarbij alle stukken, ongeacht hun herkomst, chronologisch werden geplaatst, ook te Kampen volledig zijn beslag gekregen.
Overigens was hij niet de eerste, die zich met de ordening van het archief bezighield. De stadssecretaris N. van Berkum Bijsterbos vertoefde in de jaren rond 1830 gaarne in het archief depot om stukken "te catalogiseren". Van Ittersum „schiftte" zoals gezegd een aantal bundels en pakketten. Mr. J. C. Bijsterbos hield zich tijdens zijn eerste archivariaat onledig met het chronologisch leggen van charters en losse stukken. Molhuysen vond „eene hoop pakketten", die hij ruw rangschikte. Toen Bijsterbos voor de tweede maal archivaris werd, kostte het hem veel tijd deze bundels door te lezen om te zien "welk beginsel van opvolging en verband bij deze rangschikking bij mijn voorganger heeft voorgezeten".
Toen Nanninga Uitterdijk in functie trad, waren echter nog vele losse stukken en bundels ongeordend. Hij ging echter energiek op de ingeslagen weg voort, zodat men kan zeggen, dat tijdens zijn ambtsperiode het laatste spoor der oorspronkelijke orde verdween.
De instructie voor de archivaris, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 april 1871 nr. 18, bepaalde, dat de archiefstukken in tijdrekenkundige orde zouden worden geplaatst. In een geschil tussen het gemeentebestuur en Nanninga Uitterdijk, waarbij laatstgenoemde verweten werd dat hij niet
actief genoeg (meer) was, bracht een commissie van onderzoek in 1909 een rapport uit over zijn werkzaamheden, waaruit blijkt hoe het archief volkomen verknoeid werd: „......... en bovendien moet, ter juiste beoordeling van den arbeid, nog in bijzonderheden verder opgemerkt worden, dat de materie van het archief niet alleen omvangrijk is en geheel moest doorgelezen worden, maar dat zelfs wat vroeger reeds in boeken, folianten of losse portefeuilles was bijeengebracht, grootendeels, wijl dikwijls zeer ongelijksoortig en onchronologisch geordend, opnieuw oordeelkundig moest geschift, zoveel mogelijk in boekdelen, portefeuilles of groepen gerangregeld, genummerd en ter registrering, naar inhoud kortelijk samengevat worden".
Zoals gezegd werd de vrucht van deze inventarisatie gepubliceerd in het Register van Charters en Bescheiden, met dien verstande, dat de allerbelangrijkste charters en brieven daarin werden beschreven, uit hun verband gerukt en chronologisch werden opgelegd, terwijl de minder belangrijke stukken nog wel voor opname in genoemd register in aanmerking kwamen, doch in banden, de zogenaamde Verzameling van Stukken, werden ingenaaid. De „onbelangrijke stukken" tenslotte werden rubrieksgewijs geborgen, onder hoofden als: Handel en Nijverheid, Poorten, Kerktorens e.d. Volgens het eerdergenoemde rapport werden ongeveer 9000 stukken chronologisch geordend en in het register beschreven, terwijl „honderdduizenden losse stukken geschift en naar hun aard in portefeuilles tezamen gebracht" werden. Dat men zich niet ontzag het hoofdarchief met de gedeponeerde archieven te vermengen, behoeft eigenlijk geen betoog meer. Zelfs de bijlagen van de rekeningen ontkwamen niet aan de „chronomanie". De belangrijkste bijlagen werden in de rubrieken ondergebracht en de rest werd vernietigd.
Nanninga Uitterdijk werd bij raadsbesluit van 29 mei 1917 nr. 4 eervol ontslagen en op 1 september 1917 opgevolgd door Mej. C. J. Welcker, die, aangesteld bij raadsbesluit van 18 juni 1917 nr. 21, het archivariaat tot aan haar dood op 2 februari 1946 vervulde. Haar gedegen kennis van de Kamper geslachten maakte haar een vraagbaak voor velen en deed haar een aantal publicaties het licht zien, welke nog steeds getuigen van haar ijver. Tijdens haar ambtsperiode bleef de toestand van het archief ongewijzigd.
Wat de inventarisatie betreft kunnen wij kort zijn. Nadat de stukken uit de charterkast beschreven waren, was ons eerste werk de rubrieken van losse stukken uit elkaar te nemen en te trachten de herkomst terug te vinden. De ingekomen stukken, aanwezig in de charterkast, in de Verzameling van Stukken en in de rubrieken, werden, voor zover zij niet elders behoorden, in een chronologische reeks verenigd. De bijlagen van de rekening werden op hun plaats teruggebracht. Een omvangrijke en moeizame arbeid was het secretarie-archief van de gedeponeerde archieven te scheiden. Een geduldwerkje was ook het samenbrengen van de aankomsttitels met hun voorgaande acten. Deze acten, die bij elkaar behoren, zijn onder invloed van de chronologische ordening uit elkaar geraakt, soms zelfs met losmaking van de transfixen. Met behulp van cartularia, registers van eigendommen e.d., alsmede door vergelijking van belendingen en persoonsnamen, is het ons dikwijls gelukt het oude verband te herstellen. Soms ontbrak echter elk spoor van samenhang, zodat achter sommige gedeponeerde archieven een rubriek volgt van „acten, behorende tot dit archief, waarvan het verband niet meer is vast te stellen"; een omschrijving, die elke archivaris pijnlijk moet treffen.
Als grens van de inventaris is 1813 genomen. Dit jaar bracht alhier een grondige wijziging in de inrichting van het stadsbestuur.
De bemoeiingen van de stad Kampen zijn te scheiden in twee groepen, namelijk de zuiver stedelijke en die van de stad als lid van Ridderschap en Steden. Vanzelfsprekend is dit onderscheid in de inventaris in acht genomen.
Onder de afdeling Financiën (V) treft men een rubriek „financiële controle op kerkgenootschappen en instellingen van weldadigheid" aan, een rubriek, welke men in een archiefinventaris zelden zal aantreffen. Reeds in de middeleeuwen beheerste het stadsbestuur van Kampen genoemde organisaties volkomen. Het stelde de kerkmeesters en voorstanders aan en ontving dubbelen van de rekening, als gevolg van de financiële afhankelijkheid dezer organisaties.

Een afzonderlijke afdeling (VI) betreft het beheer van de geestelijke goederen. In tegenstelling tot regelingen betreffende dit beheer elders waren na de reformatie deze goederen te Kampen onder stedelijk beheer getrokken. Bij publicatie van 28 maart 1580 gelastte de Kamper magistraat alle uit de kerken weggenomen goederen op het raadhuis te brengen. Deze maatregel werd gevolgd door een onderzoek van gecommitteerden uit de raad in de registers en eigendomstitels der vacerende vicarieën en officiën en der sacramentsmemorie. Op 23 april 1587 was, blijkens een publicatie van schepenen en raad van Kampen Mr. Adam Caldenbach belast met de ontvangst der inkomsten der geestelijke goederen. Krachtens resolutie van 21 februari 1592 werd deze voorlopige maatregel gevolgd door een meer definitieve administratie onder vier gecommitteerden, waarvan twee uit de raad en twee uit de gezworen gemeente. Deze administratie werd geheel afgescheiden van de overige bezittingen der stad gehouden.
Dat de stad Kampen zich beschouwde als rentmeester van de geestelijke goederen blijkt ook uit de deductie der drie steden Deventer, Kampen en Zwolle, opgesteld tussen de jaren 1623 en 1663 en waarin de steden verklaren dat zij de macht, welke de bisschoppen en prelaten zich ten onrechte hadden aangematigd, wederom aan zich getrokken en de geestelijke goederen tot onderhouding van predikanten, scholen en arme studenten gebruikt hebben. Het convenant van 1663 tussen Ridderschap en Steden van Overijssel heeft hierin geen verandering gebracht, aangezien dit convenant een einde maakte aan het geschil tussen de Ridderschap en de Steden betreffende de geestelijke goederen gelegen in de steden, waarover ook de Ridderschap haar souvereiniteitsrechten wilde uitoefenen. Het convenant was niet een contract van scheiding en deling maar een regeling van een zuiver staatsrechterlijke zaak tussen leden van het Staatsgezag.
De bovenomschreven toestand duurde voort tot 1798 toen de republiek der zeven Provinciën werd vervangen door de Bataafse Republiek. Krachtens artikel 4 der additionele artikelen van de Staatsregeling van 1798 werden de geestelijke goederen genationaliseerd. Sindsdien bezit Kampen de geestelijke goederen voor en namens de Staat en was Kampen geheel onderworpen aan de bevelen welke door het hoogste Staatsgezag daaromtrent werden gegeven.
Enige voor de middeleeuwse stedelijke administratie belangrijke stadboeken en andere registers zijn systematisch bewerkt en als bijlagen dezer inventaris (A-J) opgenomen. Archieftechnisch een minder gebruikelijke weg, voor het historisch onderzoek echter zal de bewerking van groot nut blijken te zijn.
Wij hebben geaarzeld, of wij deze inventaris zouden completeren met een regestenlijst. Het Register van Charters en Bescheiden heeft immers tientallen jaren voortreffelijke diensten bewezen. De overweging echter, dat een aantal charters in dit register niet is opgenomen, dat de vorm der regesten niet aan de heden ten dage gestelde eisen voldoet en tenslotte, dat in de overdrachtsacten gegevens, als persoonsnamen en belendingen, voorkomen, die in bedoeld register niet zijn opgenomen, heeft ons doen besluiten een nieuwe regestenlijst te vervaardigen. In deze inventaris is echter tevens verwezen naar de nummers van het Register van Charters en Bescheiden.
Een omvangrijke archiefarbeid is met het gereed komen van deze inventaris afgesloten. De inventarisatie van een veelomvattend en historisch belangrijk archief houdt de mogelijkheid in zich, en tevens het gevaar, dat zij niet door een en dezelfde persoon kan worden aangevangen en voltooid. Het geeft derhalve voldoening, dat het bij de bewerking gevormde inzicht in de stedelijke organisatie van Kampen in deze inventaris kon worden gevolgd. De meer dan gewone hulp, die ik bij de ordening en de beschrijving van de archieven en bij de uiteindelijke tot standkoming van de inventaris van mijn medewerker de heer W. A. Fasel heb mogen ondervinden, is van niet te onderschatten belang geweest. Diens gedegen archieftechnische kennis en diens grote historische belangstelling hebben belangrijk bijgedragen tot dit uiteindelijk resultaat. Deze afsluiting van een belangrijke archiefarbeid zal ook hem ongetwijfeld grote voldoening schenken.

Kampen, 14 mei 1962.

J. Don
gemeente-archivaris.

Afkortingen
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1251 - 1813
Omvang:
120 m.
Openbaarheid:
Ja.