De meest roerige periode die deze inventaris bestrijkt is natuurlijk de Tweede Wereldoorlog van 1940-1945. Angst en terreur beheersten de levens van de inwoners. Het bestuur werd buiten werking gesteld in overeenstemming met de achtste verordening van de Rijkscommissaris. Burgemeester H.M. Oldenhof verwoordde in een brief gedateerd 7 september 1941 aan de secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken, K.J. Frederiks, zijn diepste zorgen: "De raad is onttroond als hoofd der gemeente (art. 145 Grondwet) en zelfs geheel terzijde geschoven; de collegiale bestuurstaak van Burgemeester en Wethouders is beëindigd; de zelfstandige positie van den burgemeester, die tevoren alleen de wet boven zich wist, is principieel aangetast; de gemeentelijke autonomie is weggevaagd; de democratische instelling van het gemeentebestuur heeft plaats gemaakt voor het leidersbeginsel. Dit alles is, naar algemeen gevoelen, in flagranten strijd met art. 43 van het Landoorlogsreglement, dat immers behoudens volstrekte verhindering eerbiediging van de in het land geldende wetten eischt." Gedurende deze Duitse bezetting werd de taak van de raad tussen sep. 1941 en 10 april 1945 waargenomen door de burgemeester en van 29 mei 1945 tot 13 nov. 1945 door het college van burgemeester en wethouders. Daarna werd er een tijdelijke raad geïnstalleerd die werkzaam was tot 29 aug. 1946. Vanaf 26 sep. 1946 functioneerde de gemeenteraad weer normaal. Net zoals elders in Nederland ging de gemeente vervolgens voortvarend aan de slag met de wederopbouw en stimulering van de economie.